12 GEDWARRELD

 

Ik ben net terug van een zoveelste wandeling, in mijn eentje op de dijk.          

Op de grijze heenweg is mijn aandacht helemaal bij mijn irritant rondtollende gedachten. En niet bij de herfstblaadjes, die vandaag één voor één lijken te vallen. Ik maak een lange omweg richting dijk, over een hele mooie weg. Maar daarvoor moet ik eerst een rijbaan oversteken. Afwezig druk ik op de knop van het voetgangerslicht en wacht. En druk nog eens. En wacht. Ik kijk ongeduldig rond. De rij auto’s wordt langer. Licht springt op groen. Ik verroer me niet. Terwijl het licht weer op rood springt, steek ik haastig – en ietwat gegeneerd – over. Waar zit ik toch met mijn hoofd? Blijkbaar is het hoog tijd om, met behulp van wat beweging en een frisse neus de wereldproblemen even van me af te laten glijden.

          Postbode op de fiets, afgespleten boomstam, bestelbus met opschrift ‘Groene Vingers’. Ze zijn niet aan mijn aandacht ontsnapt. Het groepje sportief geklede wandelaars, dat ergens van rechts komt, boeit me ook. Luid pratend lopen ze achter mij aan. Ik wil juist zo graag alleen zijn, klaagt het in mijn hoofd, dus ga ik expres wat harder lopen. Blijkbaar zijn zij inmiddels ook goed op gang gekomen, dus krijg ik maar geen voorsprong.

          Dit doet wel een belletje bij mij rinkelen. Voor mijn geestesoog verschijnt het beeld van de dwaze race over de dijk voor twee personen, waar ik vorig jaar eens in verstrikt ben geraakt. Dat zal me nu niet gebeuren. 

          Een minuut of vijf later slaan de wandelaars achter mij een ander pad in. Eindelijk alleen met mezelf loop ik tevreden verder. Al die tijd is de lucht loodgrijs geweest, maar nu breekt de zon door. Mijn stemming verandert meteen. Een geel blad valt vanuit een hoge boom op mijn wandelende hoofd en blijft daar even liggen, voor het sierlijk op het asfalt neer dwarrelt. Als het lente was geweest, had ik dit als iets bijzonders beschouwd, maar in de herfst ligt dat anders. Ik ben slechts een tijdelijk landingsplekje, een kort uitstel van de uiteindelijke confrontatie met het aardoppervlak. Meer niet. Maar … ik loop hier niet voor niets. De natuur spreekt een fluisterend woordje mee. En ik maak deel uit van de natuur. Dus boetseer ik dit nietige voorvalletje zoals ik het zelf wil, in iets positiefs. Het was  een aanwijzing, een aai over mijn hoofd. Het blaadje zei: ‘Goed dat jij hier loopt. Jij komt er wel!’

          Opgefleurd loop ik - begeleid door het geluid van grazende paarden - het steile stukje omhoog, de dijk op. Daar zie ik een reiger. Hij loopt met hoog opgetrokken poten door het water. Misschien weet hij wat een ver familielid van hem ooit is overkomen hier in de buurt, want plotseling vliegt hij weg naar een verre uithoek, waar ik hem uit het oog verlies. En overal grote kringen in het water, met precies in het midden van iedere kring een eend of een meeuw. (Mijn creativiteit in het omdenken is blijkbaar ook wakker geschud.) Eksters in de toppen van de bomen en eksters op de afgegraasde grond. En helemaal aan het eind van mijn individuele wandeling een laatste observatie: een oranje afrastering met schrikdraad voor de schapen. Gevolg: De dijk wordt netjes kaal gegeten en ik moet omlopen.

          Na enig zoeken kom ik via een alternatief paadje weer thuis. Waar ik koffie zet en direct opschrijf wat ik nog weet van deze wandeling. Ik maak er een pietsje meer van, dan het al was. Maar het moet gezegd: mijn gedachtes draaien niet langer ongecontroleerd rondjes in mijn hoofd. Ze zijn onderweg ergens neergedwarreld op het aardoppervlak, net als het herfstblaadje. Ik was slechts een tijdelijke opvang.

 

Via een nietig voorvalletje kan ik de wereld weer aan.

Goed dat ik daar liep.

 

 

 

23 oktober 2015

 

  

- - - -

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb