Zo dochter

'Op een mooie Pinksterdag - als 't even kon - liep ik met m'n dochter aan het handje in het parrekie te kuieren in de zon - gingen madeliefjes plukken, eendjes voeren, eindeloos - kijk nou toch je jurk wordt nat, je handjes vuil en papa....... '

 

Pas nog hoorde ik ergens deze flard uit het liedje van Leen Jongewaard voorbijkomen en werd een beetje sentimenteel. Ik zie dan altijd die foto voor me, van mijzelf als vier- of vijfjarige, in mijn zondagse kleren, aan mijn vaders hand. We wandelen in park Sonsbeek. Maar nu dacht ik vooral aan mijn eigen dochter. Ik had haar, toen ze op diezelfde leeftijd was, ook zo graag een vader gegund, om mee te wandelen in een park.
Onlangs heb ik zelf nog met haar gewandeld en dat was ook best bijzonder, want ze houdt eigenlijk niet zo van wandelen. Het was niet met Pinksteren, maar op een mooie doordeweekse dag en niet in een park, maar op een dijk. We liepen niet hand in hand,  want ze is inmiddels volwassen en ik ben natuurlijk niet haar vader. We zagen wel madeliefjes en eendjes, precies zoals in het liedje. Hoe dan ook, het sentimentele gevoel was er, dus deze wandeling had bij mij in ieder geval een snaar geraakt. Bovendien sprak de dijk een gevoelig woordje mee. Want de dijk betekent veel voor mij.

Op de dijk heb ik door slechte en goede tijden heen gewandeld. Ik heb me daar laten redden door een kikker, maar net zo goed door een reiger, een schaap, een vis, een meerkoet of een buldog. Ook een wilg, een kindje achterop een fiets of zelfs mijn eigen schaduw kon die rol vervullen. Verder geholpen door plant, dier en mens vervolg ik voortaan mijn weg op de dijk en in het leven.
Ik wil dit graag delen met dochter A – voorheen A-tje – al weet ik heus wel dat zij niet van het wandelen is, hoogstens af en toe een stukje met Chubby de buldog.

Ik heb het geaccepteerd. Ieder zijn ding. Bovendien wandel ik graag alleen. Maar die dag kan ik me niet bedwingen. Volgens mij staan alle signalen op groen. Ik moet eruit en zij is er ook. Haar programma voor de dag is nog in nevelen gehuld. Het weer is precies goed, met een zonnetje dat komt en gaat. Ik zou onze tijd samen goed willen benutten. Loopt ze heel misschien een keertje mee? Tot mijn verrassing wil ze best. De enige wanklank zijn haar zwarte laarsjes van de Primark, niet direct wandelschoenen. Maar voor een stukje lopen zijn ze heus prima, zegt ze.
Daar gaan we, de dijk op. Ik wijs naar de wilgen die zo razendsnel uitbotten, naar de brutale ganzen op ons pad met hun brutale jongen, naar dit en naar dat, naar zus en naar zo. Ik troon haar mee de dijk weer af, naar 'mijn' moerasje en voel me bijna trots, alsof het mijn hoogsteigen verdienste is, dat het hier zo mooi ligt.
"Kijk, die gele lissen langs het water. Zie, die meerkoeten met hun jongen, soms zijn de vader en moeder elkaar kwijt en dan maken ze zo'n leuk ......." Ik ratel maar door, als om te voorkomen dat ze zegt: "Zullen we teruggaan?"
Het Natuurcentrum leidt haar even af. Dat maakt iets bij haar wakker, want het lijkt daar op de kinderboerderij uit haar jonge jaren in Presikhaaf. We kwamen daar vaak.
We gaan verder en een paar keer buigt ze al wat af, terug richting dijk. Even zo vaak dring ik zachtjes aan: "Nog een klein stukje maar, alleen nog even om dat bosje of weitje of hekje heen."
Nu krijgt ze argwaan: "Je zei dat we een klein stukje gingen lopen en dit is een echte wandeling. Ik heb goedkope schoenen aan, dat loopt echt niet lekker, hoor! Ik wil naar huis."
Ietwat mopperend en klagend loopt ze achter mij te dralen.
'Leuk geprobeerd', denk ik bij mezelf. Maar wat had ik dan gedacht? Ik kan haar best even afleiden met mijn gebabbel, maar het is niet zoals vroeger, toen ze nog een peuter in Indonesië was. Dol op kinderen als ze daar zijn, danste de hele familie naar haar pijpen, en die van haar broer en trouwens van ieder klein kind, om dit gegeven wel in perspectief te plaatsen. Men deed alles om te voorkomen dat men een kleintje iets moest verbieden of ontzeggen. Nee zeggen was geen optie. Ook niet als het kind iets wilde wat onmogelijk was, of gewoonweg gevaarlijk. Men leidde het kind af met dingen die soms kant nog wal raakten.
- "Oh, wil jij nog meer ijs eten? Hééé, wat doet die grote jangkrik (krekel) daar? Zie je hem ook?"
- "Wil jij zo graag met papa mee, net nu je naar bed moet? Hmmm, wat een lekker snoepje! Wil jij niet?"
- "Wil jij dat grote scherpe keukenmes zo graag vasthouden?  Wel heb je ooit, daar zie ik een kuda! (paard). Wil je mee paardje rijden?"
Sommige ooms of tantes konden buitengewoon vindingrijk zijn met hun afleidingsmanoeuvres. Maar ik niet, toen niet en nu niet. Eindelijk ben ik dan door de mand gevallen. Ik moet haar – zo groot en volwassen als ze is – ongeveer meesleuren over de dijk. Ik heb het goed verbruid.

Als blijkt dat we echt op de terugweg zijn, aanvaardt ze - zuchtend -  haar lot. Ik zie het haar denken: 'Je kan me nog meer vertellen. Ik trap er nooit meer in. Dat was eens maar nooit weer.'

Hoezo sentiment?

Het liedje sloeg nergens op.

Voor nu geldt het volgende: ‘Zo moeder .... zo dochter niet.’

 

 

 

 

31 mei 2015
----

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb