MARKT

 

Vorige week ging ik met mijn 22jarige dochter A. een dagje naar Amsterdam. Zij had mij voor mijn laatste verjaardag een bezoekje aan Dr. Fish cadeau gedaan en ik was inmiddels alweer bijna jarig, dus het werd tijd. Wij zouden dit meteen combineren met ergens lekker lunchen en een toeristisch boottochtje over de Amsterdamse grachten. 
Een gezellig moeder - dochter dagje dus. Ware het niet, dat dit dagje samenviel met één van de heetste dagen van deze zomer.
Alles begon goed. Eerst met de tram naar Dr. Fish, De visjes kriebelden en knabbelden en onze voeten voelden zich heel goed bij de start van ons dagje uit. Als herboren liepen we het stukje naar de Albert Cuypmarkt. Want A. wilde beslist nog een jurk of rok kopen. Maar kleren passen in die hitte was niet fijn. Ze kocht dus niets. (Dat is later heus dubbel en dwars goedgemaakt!)

Terwijl we daar in de hitte over de fruitmarkt liepen, schoot er weer eens een herinnering door mijn hoofd. Bandung, 1992 of 1993. 

Want alle ingrediënten voor deze herinnering waren opeens paraat, daar om ons heen:

markt – tropisch fruit – hitte. En deze mama zelf, met haar A-tje.

 

Tijdenlang was ik degene, die iedere ochtend - met de betjak - naar de  pasar ging, om boodschappen te doen voor ons toeristenrestaurant in Bandung, Rumah Makan 'Sakadarna". Als start ging ik een paar keer met manlief R. mee, om goed af te kijken hoe hij dat op z’n Indonesisch deed, met veel gepraat en gedoe. Later mocht mijn zoon J-tje mee, en weer later mijn dochter  A-tje. Allebei tegelijk ging niet, want dan pasten we niet meer in de betjak, met al die boodschappen.
Op het menu van ons restaurant stonden Westerse ontbijtjes, pannenkoeken, tosties en Hollandse salades, maar natuurlijk ook Indonesische nasi en bami goreng en gado gado en ayam goreng. Om maar eens wat te noemen.

Op deze dag in mijn herinnering was A. met mij mee.
Ik liet me altijd door de betjak afzetten aan het begin van de Pasar Baru, bij dezelfde Chinese kruidenier, in de Achter-de-Marktstraat. (Belakang Pasar). Altijd dezelfde betjak, altijd hetzelfde winkeltje. Donker, volgepropt, identiek aan alle andere buurwinkeltjes. Overal spullen, opgestapeld op planken, op de grond en hangend aan het plafond. Je kon er met recht je kont niet keren.
Ik kocht daar van alles, los of per kilo. Olie, meel, jam, pindakaas, hagelslag (muisjes genoemd, maar het klonk als meisjes). Houdbare Cheddarkaas en margarine in blik, sambal, ketchup, ketjap en nog veel veel meer.
Ik droeg A. in de slendang. Zij had daardoor een heel goed zicht op de mensen en op alle eetbare artikelen om ons heen. Zo enthousiast trappelend en brabbelend als zij overal op reageerde, zo enthousiast ook reageerde men op haar. Wat een lief kindje, oh kijk dat schatje, wat mooi, zo licht van kleur. Een aai over haar bolletje. Of een – soms best venijnig  – kneepje in haar bolle wangetjes. Ze bleef lachen.
Dan, voordat ik de markt in ging, nog even naar de winkeltjes aan de overkant van de straat.  De eiertoko (kippenei per kilo,  kwartelei per stuk, eendenei per stuk of per kilo) de rijsttoko (gepeld, ongepeld, wit, zwart, kwaliteit a of b) en de Chinese koffiebranderij (kwaliteit 1, 2 of 3) .

De eerste boodschappen stonden inmiddels al weer ongevraagd in de betjak, want die man wilde dit vrachtje echt niet mislopen straks. Er waren altijd meer kapers op de kust, maar wie hier bekend was, wist dat deze dunne lange betjakmeneer ons als lading had 'gewonnen' of 'verdiend' of zo. Alles was naar tevredenheid geregeld. Er was zelfs een - korte dikke - vervanger.
Ik slaap er nog wel eens slecht van hoe weinig ik die aardige man betaalde voor deze ritjes. Betaalde ik op de zwaarbeladen terugweg wel meer dan op de heenweg? Ik weet het niet meer. Van mijn ex-man en mijn schoonfamilie had ik geleerd dat je nooit teveel moest betalen, als je dagelijks een betjak nodig had. Afdingen tot op het bot!  Dat was noodzakelijk, anders verpestte je de markt voor de anderen. Af en toe een extraatje  geven, mocht natuurlijk wel.

En dan vlakbij de ingang, met dichtgeknepen neus snel voorbij te lopen, de hoek waar het afval werd gedumpt. Hemeltergende stank van verrotting.  A-tje vertrok haar gezichtje daar net zo hard als ik. Als je naar binnen wilde voor vlees, groente en fruit dan moest je wel eerst langs het afval.
De Pasar Baru (Nieuwe Markt) was toen nog een heel groot, heel oud gebouw van minstens vier verdiepingen. Mensen vanuit de wijde omgeving deden er hun boodschappen, want er werd werkelijk van alles verkocht.
Ik ging hier 's ochtends altijd doelgericht en onbevreesd de donkere krochten in. De vleesafdeling was op de begane grond en de groente -  en fruitafdeling op kelderniveau. Het was er lekker koel. Bij schaars licht koos ik daar de benodigdheden voor ons restaurant.
Altijd voegde er zich bij het betreden van de markt direct een koelie bij mij. Iemand met een grote platte rijstmand, die  - tegen betaling natuurlijk -  mijn boodschappen wilde dragen, op zijn hoofd. Miss, please? Je tas, je mand, al je plastic zakken, tassen, dozen? Please?
Dit was heel lang een no-go voor mij, een obstakel, een niet te nemen hindernis. Ik wilde het niet. Het stuitte me tegen de borst. Ik schaamde me. Ik mankeerde toch niets? Dus kon ik gewoon zelf mijn boodschappen dragen. Ik wilde als grote blanke vrouw tussen de kleine indonesiers echt niet koloniaal doen.  Die tijd was voorbij. Ook al zag ik om me heen dat arm en rijk gebruik maakte van hun diensten.
Op een dag ging ik overstag. Ik moest wel, want het ging echt niet meer. Ik was zwanger en liep met een kind in de slendang en met steeds meer boodschappen voor ons snel groeiende toeristenbedrijfje. De last viel die dag letterlijk van mij af en rolde alle kanten uit. Toen begon ik te begrijpen dat mijn gevoelens van schaamte niet belangrijk waren. Het  ging erom dat deze mensen wat konden verdienen aan mij.


Maar goed, de vleesafdeling, op straatniveau. Terwijl een verkoper een mooie magere kip voor mij ophield, kreeg ik, met mijn kind in de slendang, een enorme duw. En stond op het punt om echt boos te worden. Ik keek om en schrok me rot. een blote koe die snel voorbijdenderde. Bij nader inzien hing die hele koe over de rug van een klein pezig mannetje. Hij werd er helemaal onder bedolven en kon echt niet stoppen anders zou hij, topzwaar als hij was, omvallen. Hij riep voortdurend  “Pas op! Awas! Uit de weg! Opzij!” en stootte daarbij tegen van alles aan, ook tegen mij.
Het aardappelvrouwtje dat A. altijd iets lekkers in haar handje duwde, was mijn volgende halte. Soms lag zij te slapen met haar hoofd op de aardappelen. Dan riep haar buurvrouw mij snel bij zich, dat wil zeggen bij háár eigen aardappelstal. Want zij was een geduchte concurrent. Dilemma!
En de avocadojongen. Het hing bij zijn stalletje, dat slechts bestond uit een paar manden, helemaal af van Vertrouwen. Een kilootje mooie, nog niet te rijpe avocado's uitzoeken is een kunst op zich, die ik zeker in mijn begintijd als boodschapper nog niet beheerste. Later heb ik het toch aardig onder de knie gekregen.
De groenteopa zat als een boeddha achter zijn houten tafel, temidden van een hele rij andere stalletjes met allemaal dezelfde groentes. Tomaten, sperziebonen, selderie, kleine komkommertjes, wortelen, bloemkool. Er waren nog veel meer groentesoorten die ik niet thuis kon brengen. Pas na lange tijd kwam ik erachter dat de 'serawung', het groene geurige kruid dat ik er kocht als versiering voor mijn salades, gewoon basilicum was. (Dat pleit niet voor mij. Haha)
Later in Nederland heb ik nog een keer van hem en het aardappelvrouwtje gedroomd.  Hij rookte bedaard een knetterende sperzieboon, zittend op zijn brommer En zij zat in haar verwassen sarong schrijlings bij hem achterop.
Daarna moest ik nog de hele fruitafdeling door, waar de lucht  hing van papaya, ananas, mango, banaan en heel veel ander tropisch seizoensfruit in alle stadia van rijpheid; zoetig en friszuur en zwaar tegelijk. Dit was de lievelingsafdeling van A-tje. Ondanks de vlagen van bederf en verrotting. Op sommige vieze plekken hadden de kakkerlakken en de vliegen zich al verzameld. Zonder ernaar te kijken snelde ik daar met A-tje voorbij.
En bij ieder volgend stalletje weer hetzelfde spel. Een partje, plakje, ... voor de baby! Dit werd ongevraagd in A.s handje gestopt, zodat ik het razendsnel af moest pakken als ik het fruit niet vertrouwde.
- Lekker zoet? Ja? Kopen?
- Berapa?
- Net zoveel als gisteren!
- Ja en hoeveel was het toen?
- Zoveel roepiah!
- Zoveel? Terlalu! Dat kan toch niet waar zijn? Kan het niet minder? Bijvoorbeeld zoveel?
- Vooruit dan maar mevrouw, omdat u het bent.
Omdat u
- zo aardig bent.
- iedere dag komt kopen.
- mijn eerste klant bent vandaag (dat brengt mij geluk).
- zo pienter bent in het tawarren.
- zo mooi blank bent.
- zo'n lief kindje heeft.
- zo goed Indonesisch praat.
Ach, Het spel van kopen en verkopen.
Toen ik het eenmaal begreep en toen de verkopers en ik elkaar begonnen te herkennen, kreeg ik er echt plezier in. Pas toen vond ik boodschappen doen op de markt echt leuk.
Eenmaal weer buiten alleen nog langs de citrusvruchten. Nooit geweten dat er zoveel soorten jeruk (spreek uit: djeroek) bestaan. Ons restaurant kon niet zonder, vanwege onze befaamde es jeruk, teh jeruk, of jeruk panas.
De koelie had nu wel heel veel te torsen gekregen. Ikzelf droeg alleen een plastic tasje.
Dan kwam de betjak al zigzaggend - om botsingen met andere overbeladen mensen en voertuigen te vermijden - mijn richting uit en werden de boodschappen verder opgestapeld, met zorgzame aandacht voor de eieren en de zachte fruitsoorten, die natuurlijk bovenop moesten liggen.  A-tje die na het proeven van al dat heerlijke fruit tevreden in slaap was gevallen in de slendang, werd weer wakker en wees vrolijk naar de becak.

"Naik!" zei ze duidelijk verstaanbaar. En dat deden we dan en we pasten er op de centimeter nog tussen. Vakwerk.
Bij ons vertrek van de markt stootte het ene grijze koopvrouwtje het andere aan." Kijk! Daar gaan ze weer", murmelden ze tegen elkaar. En samen keken ze vertederd niet naar mij, maar naar mijn schattige Indokind.
Ook twee bedelaars op krukken hadden daar ergens langs de straat hun vaste stek. Ze groetten altijd vriendelijk in het voorbijgaan. De betjakrijder moest vol op de trappers staan om de hele zaak in beweging te krijgen. Grote Hollandse vrouw, met lief bol baby'tje en de dagelijkse boodschappen voor een klein restaurant.
Terug naar de drukke jalan Kebon Jati,  langs het station, tegen het eenrichtingsverkeer in, zat ik daar met A-tje op de eerste rang, het aanstormende verkeer tegemoet. Auto's, minibusjes, brommers, stadsbussen, karren, andere becaks. Er werd heen en weer getoeterd, gevloekt. geschreeuwd en gelachen.
Nog even schuin de Kebon Jati oversteken in een tergend traag  tempo en we waren weer thuis, in het restaurant, bij J-tje en papa en een handjevol toeristen.

Klus weer geklaard. Tot morgen dan.

Wat hebben deze tochtjes naar de markt aan het begin van haar leventje betekend voor A.? Zitten ze opgesloten bij alle andere herinneringen, waar een kind jonger dan 3 jaar niet bij kan? Ze ging tenslotte met tweeëneenhalf jaar naar Nederland.
Vorige week in Amsterdam waren alle ingrediënten voor deze herinnering opeens paraat.
Markt - tropisch fruit - hitte - mama - A-tje
Ach. Mijn eigen herinnering en helemaal niet die van haar.
Zeker is, dat zij niets meer weet van haar eerste twee levensjaren in Indonesië, dus ook niet van de boodschappentochtjes met mama op de markt in Bandung.
Zeker is, dat zij nog steeds dol is op lekkere hapjes èn dat ze zich heel erg thuis voelt in Indonesië. Maar ook in Nederland! Zij is van alle markten thuis.
Mijn A-tje is – in de loop der tijd - een flinke A. geworden.
Ik wil haar nooit meer dragen!

 

 

----

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb