MAKAN  

Bandung 1987

 

Boem. Het recept brengt me in één klap terug in Bandung, eind jaren 80. Ik vond het terug in een oud dagboek. Een recept voor een traditionele Sundanese feestmaaltijd

 

Het was rond mijn eerste verjaardag, daar.

Deze keer was ik naar Indonesië gekomen om te blijven en dat maakte alles anders. Als vakantievierende toerist, dan wel reiziger-voor-langere-tijd, had ik vooral de buitenkant van het Indonesische leven gezien. De gewone dagelijkse beslommeringen in de tropen waren mij nog vreemd. Ik had een heel Hollandse blik. En die zat mij behoorlijk in de weg. Iedere  keer als ik me weer eens vertwijfeld afvroeg of iets niet sneller, praktischer of hygiënischer gedaan kon worden.

Het grote familiehuis lag langs een drukke weg aan de zuidzijde van het Centraal Station. Oudste zoon R, die de belangrijkste reden was van mijn bezoek, confisqueerde voor ons een kamer op de bovenverdieping. Zijn moeder - mama Sitih - deelde dit huis al met een dochter en twee zoons, inclusief hun respectievelijke gezinnen. En er woonden nog meer mensen. Maar hoe dat familiair in elkaar zat, begreep ik niet.

En daar kwam ik, grote westerse vrouw, ook nog bij. Ik kwam hier wonen, samen met R, mijn boyfriend. Er werd niet gesproken over dit onbehoorlijke ‘samenleven’. Tenminste niet met mij. Ik kon er trouwens toch niets van verstaan. Mijn aanwezigheid zorgde binnen de familie ongetwijfeld voor de nodige opschudding, maar R hield zich – denk ik achteraf – Oost-Indisch doof hiervoor.

Niemand sprak Engels en mijn Indonesisch was echt nog niet op peil. Om me heen hoorde ik alleen maar Sundanees, de taal van West Java. Er waren gelukkig veel - soms erg verbasterde - Nederlandse woorden te herkennen uit het Nederlands-Indische verleden. Maar vooralsnog had ik daar niet zoveel aan. Wat moest ik met een ‘knalpot’, een ‘betonmolen’, of een ‘pispot’? Het Sundanees klonk melodieus en mysterieus in mijn oren, met die mooie rollende erren. Maar het bleek voor een buitenstaander bijna ondoenlijk om dit snel te leren.

De vele rangen en standen in het sociale verkeer zorgen voor heel veel verschillende, zeer specifieke aanspreekvormen, variërend van heel grof tot uitermate verfijnd. Als de dokter, politieagent, ambtenaar, leraar, of baas tegen de ‘gewone mens’ praat, moet die terug praten in andere, veel beleefdere, bewoordingen. Er wordt ook onderscheid in taal gemaakt tussen oud en jong, tussen rijk en arm en – voor de volledigheid - tussen adel en niet adel.

Al gauw duizelde het mij. Want wat was mijn eigen positie als westerse vrouw in dit Sundanese spinnenweb? Welke plek nam ik in op de sociale ladder? En welke spreektaal hoorde daarbij? Niemand die het mij duidelijk kon maken. (Het koloniale verleden maakte dit misschien wel extra lastig? )  Ikzelf had sowieso geen gevoel voor al die niveauverschillen. Want ik, als moderne Hollandse, kwam rechtstreeks uit een veranderende maatschappij, waar een tijdsgeest was ontstaan van: ‘Weg met de rangen en standen!’ en: ‘Weg met de rolpatronen!’ Ik voelde me niet hoger of lager dan een ander, want ‘iedereen was gelijk’. Dat wierp meteen wel wat knelpunten op, in deze Sundanese standenmaatschappij.

Als toerist was ik trots, dat ik zo snel een woordje Indonesisch mee kon praten. Ik had, al rondreizend, ook hard geoefend op die rollende R, die ik niet van nature bezit. (‘kdentenbdood’ kdentenbdood’.) Maar nu ik hier echt woonde en me eindelijk aan het Sundanees wilde wagen, wist ik niet waar ik aan begon.

 

Hieronder een klein maar exemplarisch woordenschatlesje, om mijn taalkundige en sociale verwarring van toen duidelijk te maken. Het gaat om de gangbare Sundanese vertaling van het simpele maar in Indonesië zeer belangrijke woordje ‘eten’, ofwel ‘makan’. Dat is echt andere koek. Er is ineens veel meer keuze in bruikbare woorden. Maar pas op! Het luistert nauw.

 __________________________________________________________________________________

ETEN  

Indonesische vertaling: 

          Makan

 

Sundanese vertaling: 

Spreektaal tegen hoger geplaatsten op de sociale ladder.

Bahasa halus/lemes = nette taal

          Tuang (maar alleen als je het over anderen hebt)

          Neda   (maar alleen als je het over jezelf hebt)

 

Spreektaal tegen lager geplaatsten op de sociale ladder.

Bahasa kasar = grove taal, of straattaal.

          Dahar,

          Hakan

          Nyatu

 

Spreektaal tegen (kleine) kinderen = kindertaal.

          Emam

__________________________________________________________________________________              

En dan te bedenken dat hetzelfde principe geldt voor kleine woordjes als ‘ik’, ‘al’ en ‘nog niet’. Dit geeft wel aan hoe ingewikkeld het Sundanees is. En deze ranglijst is vast niet compleet.

 

Iedere keer als ik spontaan iets wilde zeggen, begonnen mijn hersenen te kraken. Ik moest eerst alle bruikbare Sundanese woorden opdiepen uit mijn korte termijn geheugen en dan een keuze maken, op grond van een snelle inschatting van de maatschappelijke positie van mijn gesprekspartner.

Het zweet breekt me - met terugwerkende kracht - opnieuw uit.

Als ik dan eindelijk hakkelend met wat Sundanese woordjes op de proppen kwam, volgde er soms een niet te peilen stilte, met daarna een besmuikt gegrinnik….

En later, toen men aan mij gewend was geraakt, werd ik gewoon hardop uitgelachen. Ik kwam erachter dat men hier wel van een beetje leedvermaak hield. Het was natuurlijk ook heel komisch, als de westerse vrouw per ongeluk iets grofs zei tegen de verkeerde persoon. (‘Wil je meevreten?’) Daarom bleef mijn Sundanees lange tijd beperkt tot ‘ja’ en ‘nee’ en een paar beleefdheden zoals ‘pardon, alstublieft, dank u wel’.

In deze omstandigheden maakte ik samen met mijn Sundanese boyfriend R toekomstplannen. We zouden gaan trouwen en we zouden een nieuw restaurant bouwen, zoiets als het eethuis, dat R’s moeder - en daarvoor zijn oma decennialang heeft gerund.

Rumah Makan ‘Sakadarna’ was van oudsher een eenvoudig eethuis met Indonesische en Sundanese gerechten op het menu. De gasten waren vooral lokale mensen en er werd ook gekookt voor de catering. Het hele gezin van mama Sitih hielp een handje mee, de één wat meer dan de ander. Maar zo had ieder van de grote kinderschare tenminste te eten. In de loop der tijd kwamen er steeds meer westerse toeristen naar Indonesië en naar Bandung. En ook naar Rumah Makan ‘Sakadarna’, dat voor reizigers comfortabel dicht bij het treinstation lag. Zo kwam ik er zelf ook ooit terecht. Het menu was inmiddels wel een beetje aangepast aan de westerse smaak. Er werden ook tosties, pancakes en continental breakfasts geserveerd. De zaken gingen eigenlijk heel goed. (Vooral in de periodes van de Australische en de westerse zomervakanties). En … het eethuis bood meer dan de andere restaurants in de buurt. Er Werd Engels Gesproken!!!!  Oudste zoon R had zijn toeristische roeping gevonden. 

Het oude gebouwtje was helaas niet langer meer als eethuis in gebruik. Het was al wat vermolmd en hier en daar scheefgezakt. Het stond – met andere woorden – op instorten. Want het verval slaat snel en meedogenloos toe in de tropen. Toch waren er ‘tijdelijk’ wat familieleden ingetrokken.

Met de bouw van een nieuw restaurant wilden we nieuw leven in de business brengen en zo een broodwinning voor onszelf creëren. Ik vond het een fantastische uitdaging. Zo zouden we snel in ons eigen onderhoud en dat van ons toekomstige gezin kunnen voorzien en daarbij  ook andere familieleden werk kunnen bieden.

Misschien was dit wel het begin van alle misverstanden. Ik dacht tijdens het hele project aan het belang van een eigen broodwinning. Maar R dacht helemaal niet aan brood, alleen aan rijst. En wel aan rijst voor iedereen die maar mee wilde eten. Tot alles op was. En daarna zie je wel weer verder. Bovendien bleek het woordje ‘eigen’ voor velerlei uitleg vatbaar, zeker in het Sundanees!

Mijn woordspelletje - brood versus rijst - heeft echter toch een serieuze ondertoon. Niets, maar dan ook niets, was vanzelfsprekend in onze gemengde relatie in de Sundanese samenleving. Toen niet en later ook niet.

En er speelde veel meer…

 

R’s plan was als volgt:

Ons nieuwe restaurant moest een plek worden, waar hij zijn talent vrijuit zou kunnen botvieren; namelijk het verstrekken van reisinformatie en toeristeninformatie over zíjn mooie stad Bandung, aan westerse reizigers. En alles in het Engels. 'How to get there, places of interest, openingtimes, ... and everything you need'.

De opstart van het geheel bleek ongelooflijk moeilijk. Zulke toestanden had ik met mijn westerse verstand nooit kunnen bedenken. Het huwelijk werd met wederzijds goedvinden maar even uitgesteld.

‘Och,’ dacht ik toen nog monter, ‘alle begin is moeilijk’.

Het werd een tijd van grote onzekerheid. Ik had niets anders te doen dan eten, slapen, wassen, afwassen en onze kamer schoonhouden. En afwachten, tenenkrommend afwachten en geduld hebben en nog meer geduld. Voor het eerst van mijn leven verveelde ik me dood. Ik kreeg zelfs een beetje heimwee naar Nederland.

Voor R - de autochtoon - was alles anders. Hij ging lekker op z’n Indonesisch aan de slag met de voorbereidingen voor het nieuwe gebouw. In sneltreinvaart (helemaal niet Indonesisch) begon hij zich een weg te banen door het woud van handwerkslieden, vakmannen en beunhazen. Met prijzen van elastiek, kwaliteitsmaterialen voor een habbekrats en beloftes van het onmogelijke. Daarnaast nam hij via allerlei belangrijke ambtenaren de flexibele eisen en de ‘och jee, juist veranderde regels’ voor vereiste papieren en vergunningen tot zich. Er ging overal geld bij om. Ik zag het geld, bedoeld om de stroeve zakelijke contacten te smeren, rechtstreeks de lucht in kringelen boven R en steeds wisselende groepjes straf rokende mannen. Zo kreeg ik wel snel zicht op de Indonesische manier van zaken doen. Zicht op de uitgaven krijgen, was veel moeilijker.

“Waarom heb je geen bonnetje? Zo kan ik de uitgaven toch niet bijhouden?” 

“Boekhouding?” R klonk verbaasd. "Waarom? Dat hoeft niet. Is ook tijdverspilling.”

Iedere keer was er weer iets anders om me over op te winden, terwijl R verstoord opkeek, wat er nou weer aan de hand was.

“Wat?, riep ik, ‘Is het geld alweer op? Wat moeten we nu doen?”

“Mogen we niet verder met de bouw? Hoe kan dat nou? We hadden toch toestemming?” 

“Waar zijn de werklui, die je had geregeld? Naar huis met hun voorschot?

 Maar ze zouden toch…?”

Vervolgens zag ik allerlei nuttige Hollandse gezegdes pal voor mijn neus werkelijkheid worden:

‘Op is op en weg is weg.’

‘We zien wel waar het schip strandt.’

‘Wie dan leeft wie dan zorgt.’

Nee, zuinigheid werd in Indonesië niet met de paplepel ingegoten, om maar even te veralgemeniseren.

Ik begreep er allemaal niets van. En hij op zijn beurt begreep niets van mijn Hollandse (lees: rechtstreekse) reacties. Reacties die door Indonesiërs als bijzonder bot konden worden opgevat. Ik had wel een cursusje Sundanese maatschappijleer kunnen gebruiken.

Er rezen natuurlijk misverstanden. Ook door die streektaal hoor, die zo gemakkelijk lijkt maar het toch niet is. R deed echt wel eens moeite om algemeen beschaafd Bahasa Indonesia met mij te praten, maar iedere keer ratelde het gesprek gewoon weer verder in het Sundanees en stond ik beteuterd buiten spel. Onbegrip was mijn deel. En de ene spraakverwarring na de andere.

 

De hele situatie veranderde compleet toen het oude vervallen gebouwtje werd afgebroken. Een pluspunt was, dat ik nu tenminste kon volgen wat er gebeurde. En dat strookte beslist niet met de in Nederland geldende wettelijke veiligheidseisen.

Zand werd gestort en verspreidde zich ongewenst. Bakstenen werden opgestapeld en vielen om. Bouwvakkers liepen rond en klommen over gammele balken. Af en toe viel er iemand naar beneden. Ik maakte me druk over veiligheid en gezondheid. Maar niemand anders verblikte of verbloosde. 

“Risico van het vak. Hoort er bij.” glimlachten ze vriendelijk. Allemaal ‘biasa!’ Heel gewoon.”

Ik voelde me verantwoordelijk en dacht aan risico’s, gevaren en verzekeringen. Ik keek toe, met ogen vol vraagtekens. Ik protesteerde en ik mopperde. Maar niemand luisterde. Ik moest iets doen voordat ik ontplofte. Allereerst een EHBO doos kopen.

Voor R was alles anders. Hij was hier thuis èn hij had een duidelijk doel; een eigen eethuis bouwen en ach, doe er eigenlijk ook maar een losmen bij. (Handig voor zijn toeristeninformatie.) En daar besteedde hij nu elke dag van de week aan, weekends inbegrepen. Ikzelf had ‘niets’ te doen dan sputteren en me verbazen en verbijten. ‘Misschien is hij in zijn hart traditioneler dan ik altijd dacht’, piekerde ik, als ik weer eens ergens niet van op de hoogte was. Bijvoorbeeld van een nieuwe geldverslindende transactie.

Mijn Nederlandse ideeën over leven en werken en rolpatronen sloegen meer dan eens over de kop, want ze  botsten keihard met de situatie ter plekke. Wat waren die ideeën eigenlijk nog waard?

Ik was ‘slechts’ een vrouw, de vriendin van de businessman. En dat had hier geen status, ook al speelde ik met verve mijn verantwoordelijke rol. Ik werd gewoon tot toeschouwer van een klucht gedegradeerd. Een klucht, die in mijn - grijsgroene  Hollandse - ogen zomaar in een drama zou kunnen omslaan.

 

Toen onze verjaardagen - vlak na elkaar- voor de deur stonden, had ik inmiddels wel behoefte aan een vrolijke onderbreking. Ik wilde heel graag wat afleiding en gezelligheid. Daarom stelde ik voor om een feestje te geven.

R vond het ‘no problem’.

“Doe wat je wilt”, zei hij in het voorbijgaan, een slof kreteksigaretten onder de arm.

Hij verwees me in één moeite door naar zus, halfzus, dan wel schoonzus. Ondertussen ging hij gewoon zijn dagelijkse gang. Blij dat zijn buitenlandse girlfriend met al haar lastige vragen en opmerkingen zich met iets anders zou gaan bezighouden.

Hollands eigenwijs als ik was, wilde ik het feest op mijn manier organiseren. Maar wat had ik me op de hals gehaald?  Ik sliep er een nachtje slecht van.

 Wat voor R en voor iedere Indonesiër vanzelf sprak, was voor mij nog niet duidelijk genoeg. Je kwam in dit land heus niet weg met koffie en thee met taart en daarna een drankje en wat knabbels. 

'Dank je feestelijk! Er zijn hier tradities. Er is hier adat. Natúúrlijk hoort er eten bij een feest. Eten voor iedereen.'

Iets anders was ondenkbaar.

 

’s Morgens verscheen er een soort van antwoord op mijn feestvragen. R had zijn halfzusje I opgetrommeld en ze stond al om 7 uur op mij te wachten. Ze wilde mij helpen met eten koken. Want natúúrlijk gingen we makan, ofwel tuang, neda, dahar, hakan, nyatu en emam, iedereen inbegrepen.

 

Nu zou alles goed komen.

Aan de slag!

 

 

Rumah Makan: eethuis (letterlijk)

Biasa: gewoon 

Losmen: simpel hotelletje. (verbastering: logement)

Adat: traditionele gewoontes en gebruiken

 

 

29 november 2015 

 

 

  Wordt vervolgd   

 

- - - -