DAGJE UIT

 

Met mij gaat het echt weer goed. Vandaag voel ik me zelfs uitstekend. Want ik lig met mijn twee kinderen en een stel anderen aan een meertje in een Brabants recreatiepark en het is prachtig weer.

Wij zijn vijf moeders met samen elf krioelende kinderen. Sommigen ken ik nog niet, anderen pas kort. Maar één van hen is al sinds jaar en dag mijn vriendin. We leerden elkaar kennen toen we allebei nog niet zo lang in Indonesië woonden. Allebei getrouwd met een Indonesische jongen.

Sinds kort woon ik weer hier, maar zij niet. Zij is met haar dochtertje op vakantie in Nederland. Onze kinderen spelen leuk samen, als vanouds. Het verschil is dat ze nu Nederlands met elkaar praten en toen niet. En dat heeft voor mij iets onwerkelijks. Als leven buiten de tijd.

 

In de loop van de dag wordt het steeds maar drukker om ons heen. De zon schijnt stralend, zoals dat hier wel vaker voorkomt in mei.

Eindelijk besluit ik om met de kinderen mee het water in te gaan. Het is ondiep. En koud! Bah, wat valt dat tegen. De kinderen spatten me nat. Snel draai ik me om, want ik wil weg uit het koude water en ik schrik. Wat zie ik daar?

Ik zie wuivende kokospalmen en prauwen die omgekeerd in het zand liggen. Ik zie de zee. Ik zie hutjes, scharrelende kippen en zwerfhonden. Ik zie overal donkere ogen, die allemaal op mij gericht zijn.

Verwoed schud ik met mijn hoofd en ik knipper met mijn ogen. Maar het beeld laat zich niet verdrijven. Het is bizar en toch gewoon.

Gauw ga ik het water uit en plotseling ben ik weer waar ik was. Ik kijk onzeker rond, maar niemand die op mij let. Niets aan de hand. Gewoon gezichtsbedrog. Ja, dat was het en niets anders. Ik droog me af, spreid mijn handdoek uit onder de grote boom met de wijde uitgestrekte takken en ga liggen tussen de anderen. Ja graag, natuurlijk wil ik koffie.

 

Uren later gaan we met z’n allen de speeltuin in. Een hele grote speeltuin. Achter twee vreemde kinderen aan klim ik de glijbaan op. Ik glijd en - oh gottegottegot - bevind mij in een overvolle minibus, die de Dagoheuvel te Bandung afscheurt. En het is geen gezichtsbedrog, want ik zit er in. De chauffeur vertelt ons schaterend dat de remmen het al lang niet meer doen. De andere passagiers vinden dat een geweldige mop. Maar ik niet! Juist als we op een vrachtwagen vol kratten met kakelende kippen zullen botsen, kom ik onderaan de glijbaan tot stilstand en dan tot mezelf. Pffff, dit is echt te gek voor woorden. Waar ben ik nu eigenlijk?

Op naar de draaimolen dan maar.

Nadat ik een paar van de jongste kinderen – waaronder A-tje - stevig in hun stoeltjes heb geplant, neem ik zelf ook plaats in zo’n klein kinderzitje.  Dat past mij best, want ik ben in het afgelopen halve jaar nog niet veel aangekomen.

Een man duwt ons aan. We gaan rond en rond en nu zit ik weer in een felgekleurde betjak. Rood, blauw, groen, geel. De betjakrijder trapt ongevraagd harder en harder. In vliegende vaart scheuren we een bocht om. Vanuit mijn ooghoeken zie ik de achteringang van de Pasar Baru – het grote Bandungse marktgebouw - voorbijschieten. Met wapperende haren en fladderende kleren suizen we weer een bocht om en weer één. Akelige herinneringen proberen ons te achtervolgen. Ik klem mijn handtas stevig onder mijn arm en de volle boodschappentas tussen mijn knieën. Maar de doos tuimelt naar buiten. We kunnen de inhoud niet meer ontwijken en rijden er slippend en zigzaggend overheen. Een kind rent een heel eind achter de wegrollende witte kool aan en een vrouw gaat bijna onderuit in de smurrie van tomaten, bananen en eieren.

De betjakrijder kan niet meer ophouden met lachen. Zelf begin ik er nu eindelijk ook schik in te krijgen, al klinkt mijn lach iets te hoog. De akelige herinneringen zijn onderweg blijkbaar ergens in de rotzooi blijven steken.

Gelukkig stoppen we nu, want ik word draaierig. De man is al weg gelopen. De draaimolen staat stil. De kinderen zwieren, wippen en glijden her en der verder. Vanuit een schommelbootje zwaaien

J-tje en A-tje naar mij. Gelukkig letten de andere moeders goed op. Er is niets veranderd in de speeltuin. Weer wrijf ik stevig in mijn ogen. Weer kijkt er niemand naar mij. Blijkbaar doe ik heel gewoon.

Opgewonden klim ik nu omhoog in een kunstige klimtoren. Het is een soort test. Boven aangekomen kijk ik nieuwsgierig rond en zie – hoe kan het ook anders – bougainvillea in plaats van gouden regen en seringen. In de verte schitteren niet de weilanden, maar rijstvelden in de zon.

Gauw laat ik mij helemaal naar beneden zakken en direct is alles weer zoals het hoort te zijn.

“Te gek!” mompel ik in mezelf.

Als een razende ren ik nu door de speeltuin en probeer zoveel mogelijk speeltoestellen uit. De anderen denken wellicht dat ik me spontaan weer kind voel met de kinderen, maar ik ben beurtelings in Nederland en in Indonesie.

Tegenover mij op de familieschommel zit de Soendanese groente-opa bedaard zijn knetterende sperzieboon te roken. Het aardappelvrouwtje is achter hem nog net zichtbaar. De schommel valt haar niet mee met haar nauwe sarong. Maar kleine kinderen met aardappeltjes bekogelen kan ze.

Af en toe is het raak – poff – dan klinkt er geschreeuw. Maar zij vertrekt geen spier. De eierman zit op een wipkip en wipt en wiebelt veel te wild, zodat één van de eieren in zijn borstzakje breekt. Dat geeft me een vieze troep. Héérlijk.

Ik begin er nu steeds meer in te komen. De plotselinge overschakelingen doen me niets meer, want ik weet er nu mee om te gaan. Ik lach wat af.

 

’s Avonds als ik thuiskom met mijn twee kinderen, zijn we allemaal doodop. Ik nog meer dan zij, want ik heb in dezelfde tijd twee keer zoveel meegemaakt. Ja toch? Ik stop ze zo snel mogelijk in bed, zodat ik nog even tijd voor mezelf heb. Wat ik vandaag ontdekt heb, moet meteen vastgelegd worden. Morgen is te laat, want dan geloof ik het zelf niet eens meer. Ik ga er een mooi verhaal van maken en dat verkoop ik dan aan een damestijdschrift of roddelblad. Eentje heeft een serie genaamd: ‘Dagje uit in eigen land’. Dat lukt mij allemaal heus wel, want het gaat weer heel goed met mij.

Dan ren ik naar boven en zet de computer aan. Ik typ alvast de titel.

Dagje uit; een niet-alledaagse Brabantse speeltuin.

Dan pak ik de muis om de titel te onderstrepen. Het lukt niet. Ik probeer het opnieuw. Weer niet! In plaats van een streep verschijnt er nu een tekstje op het scherm.

 U bent:*

 

  1. niet wijs
  2. een jokkebrok
  3. een dromer
  4. een fantast

 

*Klik aub aan wat op u van toepassing is. Er zijn meerdere antwoorden   

  mogelijk.

Al lezend verschiet ik van kleur. Ik? Een jokkebrok, een dromer, of een fantast? Ik, niet wijs? Is het kreng op hol geslagen of zo? Snel grijp ik de muis. Ik klik en gil.

De muis heeft keihard in mijn duim gebeten.

Daar komt voorlopig geen verhaal meer uit..

 

 

----